Auteur: Jonathan Crozier
Bij het opstellen en uitonderhandelen van distributieovereenkomsten is een non-concurrentiebeding (of exclusiviteitsbeding) een veelgebruikt element. Leveranciers willen hun distributeurs vaak beperken in hun mogelijkheden om concurrerende producten te verkopen, zowel tijdens de looptijd van de overeenkomst als voor een bepaalde periode daarna. Maar hoe ver mag je hierin gaan? En wanneer wordt zo een afspraak juridisch onhoudbaar?
Contractuele geldigheid: wat mag je afspreken?
In het civiele recht geldt in principe contractsvrijheid: partijen kunnen afspreken wat ze willen. Een non-concurrentiebeding in een distributieovereenkomst is dus in principe geldig. Dit geldt ook indien het non-concurrentiebeding een langere duur heeft (bijvoorbeeld een distributieovereenkomst met een looptijd van vijf jaar of langer) en nog doorloopt na beëindiging van de distributieovereenkomst.
Er zijn echter grenzen aan deze contractsvrijheid. Een non-concurrentbeding mag namelijk niet verder gaan dan noodzakelijk is om het gerechtvaardigde belang van de leverancier te beschermen. Is het beding te breed geformuleerd of te langdurig, dan kan een rechter het matigen of zelfs buiten toepassing verklaren op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, ook als de distributeur hier in eerste instantie mee heeft ingestemd. Om dit te kunnen vaststellen is een belangenafweging noodzakelijk: de bescherming van know-how, goodwill en investeringen wordt in de praktijk meestal wel geaccepteerd, maar generieke (vaak omvangrijke) concurrentiebeperking niet. Het is dus van belang dat partijen niet alleen kijken naar de contractuele formulering van het non-concurrentiebeding, maar ook goed vastleggen wat de noodzaak is voor het non-concurrentiebeding.
Wanneer is een non-concurrentiebeding in strijd met het mededingingsrecht?
Naast civiele grenzen aan een non-concurrentiebeding kan zij ook in strijd zijn met het mededingingsrecht. Het kartelverbod, zoals opgenomen in artikel 6 van de Mededingingswet en artikel 101 VWEU, verbiedt afspraken tussen ondernemingen die de concurrentie beperken. Non-concurrentbedingen beperken naar hun aard immers de concurrentie.
Voor mededingingsbeperkende afspraken gelden uitzondering in Europees verband opgenomen in de Verordening (EU) 2022/720. Bepaalde afspraken – waaronder een non-concurrentiebeding in een distributieovereenkomst – kunnen binnen deze vrijstellingen vallen. De gedachte hierachter is dat het economische voordeel van de samenwerking soms zwaarder weegt dan de beperking van de concurrentie.
Een non-concurrentiebeding kan dus ook mededingingsrechtelijk toegestaan zijn, maar er gelden strikte voorwaarden. Zo mogen het marktaandeel van zowel de leverancier als de afnemer niet boven de 30% uitkomen. Ook mag het beding niet voor onbepaalde tijd worden afgesproken. In principe geldt een maximale duur van vijf jaar.
Een postcontractuele non-concurrentiebeding (dus na beëindiging van de distributieovereenkomst) is alleen toegestaan als (i) de duur is beperkt tot maximaal één jaar, (ii) het beding alleen ziet op het productassortiment en geografische gebied waarin de distributeur actief was en (iii) het beding noodzakelijk is ter bescherming van de know-how van de leverancier.
In de praktijk worden distributieovereenkomsten vaak stilzwijgend verlengd, inclusief het non-concurrentiebeding. Dat mag, mits de distributeur na vijf jaar daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te beëindigen of opnieuw te onderhandelen. Er mag daarbij geen contractuele of feitelijke druk zijn die de distributeur belemmert om die keuzevrijheid uit te oefenen.
Belangrijk is dus dat een distributeur, minstens elke vijf jaar, vrij kan kiezen: doorgaan met de huidige leverancier of overstappen naar een ander. Stilzwijgende verlengingen die deze keuze in de praktijk onmogelijk maken, kunnen dus alsnog in strijd zijn met het kartelverbod.
Praktisch spanningsvelden en recente rechtspraak
Er ontstaat in de praktijk dus een spanningsveld: een non-concurrentiebeding met een looptijd van meer dan vijf jaar kan civielrechtelijk tussen partijen geldig zijn, maar mededingingsrechtelijk nietig, waarop de distributeur zich kan beroepen als de leverancier probeert te handhaven. De rechter zal in dat geval moeten beoordelen of het beding standhoudt, waarbij zowel civiel als mededingingsrechtelijke normen een rol spelen. Dat vraagt om een zorgvuldige analyse van marktaandelen, effect op concurrentie en proportionaliteit.
Het Europese Hof heeft meermaals (in o.a. Booking.com) benadrukt dat restricties die mededinging beperken niet per definitie verboden zijn. Zolang een beperking objectief noodzakelijk, evenredig en marktneutraal is, kan deze onder omstandigheden toelaatbaar zijn.
De huidige lijn in de lagere rechtspraak bevestigt dit. Non-concurrentiebedingen (of exclusiviteitsbedingen) worden niet automatisch als strijdig met het kartelverbod aangemerkt. Een voorbeeld is de zaak tussen een groothandelaar en Hanos, waarin de groothandelaar stelde dat de exclusieve afnameverplichting in strijd was met het kartelverbod. De kantonrechter oordeelde echter dat het beding niet tot doel had de concurrentie te beperken en dat onvoldoende was gesteld om te concluderen dat het beding concurrentiebeperkende gevolgen had. Vergelijkbare uitspraken zijn gedaan over langdurige non-concurrentiebedingen in praktijkovereenkomsten en in de zaak tussen een café-exploitant en Grolsch. Ook hier oordeelde de rechter dat er ruimte is voor redelijke contractuele beperkingen, mits deze proportioneel en functioneel gerechtvaardigd zijn.
Conclusie: zorg voor maatwerk en juridische balans
Non-concurrentiebedingen in distributieovereenkomsten zijn in de praktijk een nuttig en veelgebruikt instrument om commerciële belangen te beschermen. Tegelijkertijd vraagt dit onderwerp om scherpe juridische beoordeling. Een beding kan civielrechtelijk prima houdbaar zijn, maar mededingingsrechtelijk op losse schroeven staan.
Het is dus van belang dat partijen niet alleen kijken naar de contractuele formulering, maar ook naar de mededingingsrechtelijke toelaatbaarheid. Houd daarbij onder andere rekening met de duur van het beding, het marktaandeel van de partijen, de mogelijkheid tot opzegging, en de praktische ruimte voor de distributeur om te kiezen. Zeker bij langdurige overeenkomsten, stilzwijgende verlengingen en postcontractuele bedingen loont het om deze aspecten kritisch te toetsen, en het risico op nietigheid, boeteverlies of handhavingsproblemen te voorkomen.
Heb je als distributeur vragen over non-concurrentiebedingen of distributieovereenkomsten? Het VNHI werkt samen met advocatenkantoor Van Till Advocaten en zij denken graag met je mee over een juridisch houdbare en commercieel werkbare oplossing. Neem contact op met Jonathan Crozier via j.crozier@vantill.nl of bel +31 (0)20 470 01 77.